Naam: Gouvernementsgebouw Bouillonstraat, Lenculenstraat Maastricht
Type: bestuursgebouwen;
Opdrachtgever: Rijksgebouwendienst (intern)
Uitgevoerd: ja
Bestaand: ja
Architecten: Bremer, G.C. (Rijksgebouwendienst), 1926, 1935; Caspers, C. (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, de meeste metalen onderdelen als trap- en balkonhe-; Emmen, J. (Rijksgebouwendienst), 1928, 1935, betonconstructie-; Hamel, A.B. van (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Smets, F. (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Stevens, E.J. (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Alkema, G. (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Fabrie, J. van den (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Forreest, Van (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-; Bastmeyer (Rijksgebouwendienst), 1930, 1935, toezicht-;
Bijdragen: Hoek, G.B. van -uitvoering-, Nicolas, J.A.H.T. -glas-in-lood Statenzaal-, Grégoire, J. -glas-in-lood Traphal Lenculenstraat-, Vos, C.H.M. -beeldhouwwerken-, Hekkema, H. -muurschildering Griffiehal-, Michiels van Kessenich, J.C. -muurschildering Feestzaal-, Jelinger, H.A. -muurschildering gang verdieping-, Balendong, J. -beeldhouwwerk, uitvoering ontwerp C.H.M. Vos-, N.V. Wagemans en Van Tuinen (Maastricht) -tuinaanleg-, N.V. Dakpannenfabriek 'De Valk' (Echt) -dakpannen-, N.V.A. Lachapelle's Parketfabrieken (Breda) -parket-, Fa.J. Gijsen (aannemer, Sittard) -stukadoorswerk-, Bruynzeel (Zaandam) -vloeren-, Fa. Dagnelie & Cox (Amerongen) -tuinaanleg-, Fa.G.B. van Hoek (Wassenaar), N.V. Handelsbureau (Voorburg), Fa.M.J. van IJzerloo (Rijswijk), N.V. Stoomtimmerfabriek 'De Rietvink' (Eindhoven) -timmerwerk-, N.V. Hygiënische Vloeren (Amsterdam) -vloeren-, Van Kasteel (Amsterdam) -natuurstenen-, Hillen, J.B. -meubeluitvoering-, Fa. Schunck (Heerlen) -Kunradersteen-, N.V. Heerlensche Timmerfabriek (Heerlen), N.V. Glasmaatschappij (Heerlen) -beglazing-, N.V.L.Wagemans & zn. (Roggel) -meubeluitvoering-, IJzergieterij W.Doesborgh & zn. (Tegelen) -gietwerk-, ATIBA Plantage (Amsterdam), AZNEM (Roermond), Kon. Hand- Tapijtknooperij 'Kinheim' (Beverwijk) -tapijten-, Mijll Dekker, K. van der (Nunspeet), Fa.P.G. Duchateau (Schiedam), Fa.C. Koops (Den Haag), Fa.H.Pander & zn. (Den Haag) -meubeluitvoering-, N.V. Starlift (Voorburg) -liften-,
Adres: Bouillonstraat 13, 6211 LH, Maastricht;
Archiefgegevens: NAi/HEME inv.nr. 120;RHC Limburg/Provinciaal Bestuur van Limburg 1914-1943, inv.
Bijzonderheden:

Bremer kreeg in 1926 de opdracht om het nieuwe Gouvernementsgebouw in Maastricht te ontwerpen. In 1929 waren de schetsen zeer waarschijnlijk al klaar. De officiële tekeningen dateren van 1930 (opdracht nr. 152). De aanbesteding vond plaats op 7 februari van dat jaar. Tussen februari 1930 en augustus 1932 werd de ambtswoning gebouwd, daarop volgde het gedeelte dat voor de Statenzaal, Gedeputeerdenzaal en Sectiekamers beschikbaar was. Nadat dit gedeelte in 1933 gereed was, volgde de bouw van de vleugel voor de administratie van de provinciale Griffie. Het geheel voltooide gebouw werd officieel in gebruik gekomen op 1 juli 1935. Na de officiële opening legde Bremer vol trots zijn architectonische opvattingen en de technische uitvoering uit in een artikel in de Limburger Koerier van 29 juni 1935. Een jaar later publiceerde hij in het blad Heerlen als mijn- en industriestad een uitgebreider artikel.
De rijksbouwmeester vond de prestigieuze opdracht zeer aantrekkelijk, maar hij was zich tegelijkertijd bewust van de moeilijkheden ervan. Het bouwterrein was geaccidenteerd en had een eigenaardige, onregelmatige vorm. Daar kwam nog bij dat door bezuinigingen de onteigening van de woningen hoek Papestraat-Bouillonstraat en Lenculenstraat niet doorging, waardoor het nieuwe gebouw achter deze huizen om moest worden aangelegd. Bij de bouw van het complex speelden bovendien de belangen van verschillende partijen mee: de provincie Limburg, het Ministerie van Financiën, de gemeente Maastricht, en misschien zelfs het Koninklijk Huis.
Bremer ontwierp om de al bestaande tuin een U-vormige plattegrond met de laagste vleugel aan de Papestraat en de Bouillonstraat. De vleugel aan deze straat kreeg twee hoofdingangen en aan de uiteinden twee dienstingangen (de tweede ingang links werd later door een venster vervangen). De eerste hoofdingang leidt via een monumentale trap naar de ontvangstruimtes en de privé-appartementen uit die tijd. De appartementen, op de verdieping van deze vleugel en op de zuidelijke zijvleugel, waren met oog op de veiligheid en privacy aan de tuinkant gelegen. De tweede hoofdingang leidt naar een centrale hal die door de twee verdiepingen omhoog gaat. Om deze hal heen waren de vertrekken van de Griffiekantoren gelegen. In het gedeelte op de begane grond bevond zich ook een grote ruimte voor het Provinciaal Archief. Aan de Lenculenstraat, waar men via een monumentale ingang de toenmalige Statenzaal kon bereiken, ontwierp Bremer een pleintje, zodat auto's de daar gelegen garages konden inrijden. Overigens was er aanvankelijk een omstreden plan deze ingang van een plein te voorzien, maar dit is niet uitgevoerd.
Bremer was er van overtuigd dat een nieuw gebouw in de bestaande historische context zou moeten passen. De nieuwe gevel van het Gouvernementsgebouw mocht het historische stratenpatroon niet aantasten en moest bij de oude eenvoudige dak-aan-dak gebouwde huizen aansluiten. Dat was trouwens ook de wens van de leden van de schoonheidscommissie, bij wie Bremer bijzonder gewaardeerd was. Om die reden werd de gevel aan de Papestraat en de Bouillonstraat door zeven verschillende bouwdelen gevormd. Het gebouw sluit aan bij het bestaande stratenpatroon door middel van twee symmetrisch opgestelde begrenzende bouwdelen die de oude huizen parafraseren. Alle zeven bouwdelen wijken af van elkaar qua positie ten opzichte van de rooilijn, het aantal bouwlagen, evenals de hoogte en vorm van hun daken en vensters. Al deze verschillen droegen een symbolische lading, zodat ieder afzonderlijk bouwdeel de functie van de achterliggende ruimte afspiegelde. Het derde en vierde bouwdeel, het toenmalige representatieve gedeelte, zijn door twee pylonen begrensd. Daar hebben de vijf smalle vensters een zeer opvallende verticale strekking; ze zijn bovendien met natuursteen omlijst en met een sluitsteen bekroond. Een rij ronde vensters of oeils-de-boeuf die dicht onder de lijst zijn aangebracht, onderstrepen het belang van deze bouwdelen. De twee voornaamste ingangen zijn door een balkon met een bronzen balustrade aangegeven. Maar bij het representatieve gedeelte rust het balkon op een sierlijke arcade met zuilen van Syeniet (een soort graniet uit Noorwegen) en bij de Griffie op een simpele arcade met pilasters. Ook in de hof duiden de vrij streng getekende gevels de kantoren aan, terwijl de appartementen door een open portiek met lage en forse zuilen herkenbaar zijn gemaakt.
Aan de Lenculenstraat, waar de visuele verbinding met het centrum van de oude stad niet meer aanwezig is, heeft de gevel een moderner karakter. Tussen de twee gebogen vleugels van de garages rijzen majestueus de drie hoge bogen van de ingang naar de Statenzaal op, met daarboven drie grote, rechthoekige vensters.
In een dergelijke versnippering van vormen en maten zocht Bremer naar architectonische verbindingselementen die eenheid aan het geheel konden geven. Hij gebruikte daarvoor een moderne vertaling van klassieke elementen: een fries, een basement en een arcade. Het opvallende, uitgemetselde fries en het hoge basement van gladde natuursteen en bugnato rustico van ruw natuursteen sieren het hele complex. De arcade, die langs het hele complex loopt, bevat vensters en loggia's. De motieven van het basement in ruw rusticawerk en de arcade eindigen plechtig met de drie hoge bogen in ruwe natuursteen aan de Lenculenstraat.
De toren, die tussen het representatieve gedeelte en de Griffie verrijst, is een verbindingselement en monumentaal rustpunt tussen de ongelijke gedeelten van het complex. Daarbij is een torenachtige erker, die tevens aan de tuinkant in spiegelbeeld wordt herhaald, als overgangselement tussen de toren en de straat aangebracht.
De 46,5 meter hoge toren heeft als basisvorm een langgerekte rechthoek met de kortste zijde aan de Bouillonstraat. Daardoor krijgt de toeschouwer vanuit dat standpunt de valse indruk van een ranke toren, terwijl gezien vanuit het Vrijthof de toren vrij breed lijkt. De toren is door twee op elkaar geschoven lichamen gevormd, beide met steil en holgebogen zadeldaken die van een koperen beplating zijn voorzien, wat de toren een 'barokke' toon geeft. Omdat een dergelijke smalle toren in Nederland vrijwel ongekend was, is het aannemelijk dat Bremer een voorbeeld uit het buitenland kende. Er zijn in het complex verschillende architectonische elementen die aan Italiaanse architectonische voorbeelden doen denken, zoals de marmeren representatieve trappen, de tongewelven met cassettes van de representatiezalen en de loggia van de ambtswoning. Het is mogelijk dat Bremer inspiratie voor de toren heeft opgedaan bij de toren van het Palazzo Pubblico van Siena, waar er ook een combinatie is van een bakstenen lichaam en een marmeren hoofdgedeelte.
In de constructie van het Gouvernementsgebouw mengde Bremer traditionele en moderne bouwmaterialen. Er waren geen problemen met de fundering, omdat Maastricht geen drassige bodem heeft. Het hele gebouw heeft een skelet van gewapend beton met muurwerk van baksteen en natuursteen. Er werd een kelder van gewapend beton gebouwd en voor het aanleggen van de vloeren gebruikte Bremer hetzelfde materiaal. Met name ook bij het neerzetten van de toren en het plaatsen onder de grond van de twee verdiepingen hoge brandvrije kluis, waarin een deel van het provinciale archief werd ondergebracht. De berekeningen voor het gewapende beton werden door rijksingenieur J. Emmen (1889-1965) uitgevoerd. De vensters kregen moderne stalen kozijnen en een stenen omlijsting. Bremer onderstreepte in zijn artikelen dat er bij de uitvoering van het Gouvernementsgebouw naar werd gestreefd zoveel mogelijk inheemse materialen te gebruiken, hetgeen trouwens ook tot de officiële richtlijnen van de Rijksgebouwendienst behoorde. De bakstenen waren van Limburgs fabrikaat, de arcades en het hele basement werden in kunradersteen, een Limburgse mergelsoort, opgetrokken en de daken werden met donkere verglaasde Limburgse pannen gedekt.
Limburgse kunstenaars, de glazeniers J.A.H.T. Nicolas (1897-1972) en J. Grégoire (1887-1960), de beeldhouwer C.H.M. Vos (1880-1954), de schilders H. Hekkema, jkvr. J.C. Michiels van Kessenich en H.A. Jelinger (1895-1961), versierden het gebouw volgens een iconografisch programma met een zware politieke lading. In de necrologieën van Bremer werd dit gebouw altijd genoemd als een van de meesterwerken van de rijksbouwmeester.
Het gebouw stuitte op enorme kritiek van de plaatselijke bevolking en de katholieke intelligentsia. Bovendien werd op de dag van de officiële opening in het Bouwkundig Weekblad geen woord aan het complex gespendeerd. Daarentegen nam H.P. Berlage het gebouw op in zijn boekenreeks over moderne bouwkunst in Nederland. De Tentoonstellingsraad gebruikte foto's van het complex in verschillende tentoonstellingen binnen en buiten Nederland zoals bij de Royal Scottish Academy te Edinburgh in 1936. Op de tentoonstelling 'Nederland bouwt in baksteen 1800-1940' in het Museum Boijmans werden deze foto's tentoongesteld (26 juli -15 september 1941). Nog veel later, in 1971, werden deze bij de tentoonstelling 'Naar het nieuwe bouwen' in het Van Abbemuseum te Eindhoven geëxposeerd.
In het boek De Rijksbouwmeesters wordt A.A. van Hemert, een medewerker van Bremer, aangewezen als mogelijk medeontwerper van 'een aantaal representatieve vertrekken'. Deze veronderstelling is echter niet juist.
Het complex werd in 1997 tot rijksmonument verklaard (RACM Zeist, monument verklaring registratie nr. 506629). Momenteel is het de zetel van de faculteit Jurisprudentie van de Universiteit Maastricht.

  Literatuur

Illustraties:

Literatuur wordt geladen ...