Essay:
|
T.J. Loggers (1900-1984) Inleiding Architect Tijmen-Jan Loggers werd op 16 november 1900 in Zwolle geboren. Hij was de kleinzoon van de daar bekende timmerman-aannemer Tijmen Disselhoff uit de Nieuwstraat,van wie zijn verschillende gebouwen gemeentelijk monument zijn. Na drie jaar amba ... meer
T.J. Loggers (1900-1984)
Inleiding
Architect Tijmen-Jan Loggers werd op 16 november 1900 in Zwolle geboren. Hij was de kleinzoon van de daar bekende timmerman-aannemer Tijmen Disselhoff uit de Nieuwstraat,van wie zijn verschillende gebouwen gemeentelijk monument zijn. Na drie jaar ambachtsschool volgde Loggers tot 1920 een opleiding aan de Eerste Technische School voor Bouwkunde in Zwolle. Hij werkte vervolgens van 1 september 1920 tot 1 februari 1931 bij de Zwolse Dienst Gemeentewerken als bouwkundig tekenaar.In diezelfde tijd, van 1 oktober 1926 tot 1 april 1931, was hij directeur-leraar aan de Avond Ambachtsschool in Elburg.Op 1 februari 1931 werd hem eervol ontslag verleend door waarnemend directeur, tevens stadsarchitect Lourens Krook. Loggers vestigde zich als zelfstandig architect in Zwolle op het adres Ter Pelkwijkpark 8a, en vanaf 1 mei 1932 ook in Holten. Zijn eerste kantoor in Holten was vanaf 1 juni 1932 gevestigd in Hotel Vosman.In 1933 bouwde Loggers een eigen woning annex kantoor op de Holterberg, huize 'Panochtus' (Holterbergweg 2).Daar werkte hij onondergebroken, als zelfstandig architect tot in de oorlog, half juli 1941.(1) Medewerkers van het architectenbureau waren de heren A.J. Aanstoot, G. Bearda, J. Bendijk en B. van den Bovenkamp. Loggers werkte vooral samen met aannemersbedrijf Fa. H. Koopman en Zn. Op 3 september 1935 werd Loggers lid van het NIVA (Nederland Instituut van Architecten)en vervolgens van de BNA (Bond van Nederlandsche Architecten).Op zijn briefpapier wordt een vestiging in Amsterdam genoemd, maar daarover is niets bekend. In 1936 kreeg Loggers de opdracht tot verbouwing van een landhuis op de Holterberg tot hotel. Dit landhuis was in 1922 ontworpen door de architecten A.J. Jansen uit Gorssel en prof. ir. J.G. Wattjes (1874-1944).(2) Op 25 juni 1937 was deze verbouwing gereed en vanaf die datum werkten Loggers en Wattjes samen in het Architecten en Ingenieursbureau T.J. Loggers en prof. ir. J.G. Wattjes. In juli 1941 bedankten Loggers en Wattjes voor het lidmaatschap van de BNA, nadat het bestuur van deze bond in NSB-handen was overgegaan. Zij weigerden om voor de bezetter te werken.(3) Doordat Loggers vlak voor de oorlog in opdracht en in dienst van het Ministerie van Defensie kampementen voor de vesting Holland had ontworpen, behield hij als werknemer van dit ministerie een klein inkomen, waarmee hij de oorlog kon doorkomen. In het voorjaar van 1944 overleed Wattjes. Loggers, die in het verzet zat, werd gezocht door de Duitsers en zijn huis Panochtus werd,zoals diverse panden in Holten,door de Duitsers geconfisceerd.(4) Het werd als veldhospitaal ingericht. In september 1944 vluchtte architect Loggers met zijn gezin naar Okkenbroek, met achterlating van zijn archief. Een aantal belangrijke stukken werden door zijn vrouw begraven. In Okkenbroek ging het echtpaar Loggers door met hun verzetswerk en voedselzendingen naar het westen van het land.Dankzij de stencilmachine van het architectenbureau konden zij de edities achter de IJssel van verzetsbladen als Herrijzend Nederland drukken. Na de bevrijding duurde het betrekkelijk lang voordat Loggers zijn huis annex kantoor weer kon betrekken. Het pand was ernstig beschadigd door het bombardement door de geallieerden van het hotel De Holterberg, dat aan de andere zijde van de straat lag.(5).Loggers' voormalige medewerker Van den Bovenkamp had zich inmiddels in Holten als zelfstandig architect gevestigd. Dit en het feit dat Wattjes overleden was, maakten het voor Loggers moeilijk om direct zijn bureau weer te openen. Hij kreeg een verzoek om de oorlogsschade te taxeren.In de jaren 1941-1942 had hij in Gorkum de schade getaxeerd die door de beschietingen door Ford Vuren aan diverse boerderijen in het land van Altena was toegebracht; hij beschikte dus over enige ervaring. Het eerste werk betrof de taxatie van de schade in de provincie Zeeland, veroorzaakt door de inundatie van Walcheren door de geallieerden. Vanuit Breda en later vanuit Kruiningen werd door architect Loggers als bouwkundig adviseur in opdracht van het Ministerie van Wederopbouw de oorlogsschade in genoemde provincie vastgesteld. Daarna was hij verbonden aan de Centrale Directie van Wederopbouw en Volkshuisvesting voor Gelderland in Nijmegen. Deze werkzaamheden vielen ook onder het Ministerie van Wederopbouw, opgericht op 23 juli 1945, gevestigd in de Gevert Deynootstraat in Scheveningen, van waaruit Loggers tenslotte de oorlogsschade in het hele land taxeerde. In het begin van de vijftiger jaren was architect Loggers in de rang van referendaris werkzaam op de afdeling Inspectie der Rijksfinancien, als bouwkundig adviseur van de Minister van Financi?n. In die tijd gaf Loggers ook bouwkundige adviezen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (voorheen Pensioenraad).Op 1 juni 1960 kwam hij in vaste dienst van het ABP als architect BNA in de rang van administrateur. De taak van de architect bestond uit de bouwtechnische beoordeling van alle bouwplannen.Daarnaast kwam de bouwtechnische controle op in aanbouw zijnde,respectievelijk nog te bouwen onroerend goederen onder zijn supervisie. Loggers bleef tot 1 december 1965 in dienst van het ABP. Behalve aan het ABP gaf hij als zelfstandig architect bouw- en ontwerptechnische adviezen aan de Rijkspostspaarbank en het Spoorwegenpensioenfonds, met betrekking tot bepaalde gebouwen als beleggingsobject. In 1956 had hij zich als architect BNA gevestigd in Wassenaar op de Deijlerweg 111. In 1965 verplaatste hij zijn bureau naar Rijssen, Markeloseweg 95. Loggers heeft tot 1975 ongeveer honderd adviezen gegeven waarbij hij in aanraking kwam met bekenden Nederlandse architecten.Op deze wijze leverde bij een bijdrage aan de na oorlogse (wederop)bouw van ons land.
Practiserend architect
De architectuur van Loggers heeft verschillende invloeden ondergaan. De ontwikkeling verliep ongeveer als volgt. Als bouwkundig tekenaar bij de gemeente Zwolle werkte Loggers bij gemeentearchitect Lourens Krook. Deze markante persoonlijkheid, die hem stimuleerde om als zelfstandig architect te gaan werken, had ongetwijfeld invloed op de stijlontwikkeling van Loggers. Deze kreeg in de elf jaar dat hij bij Krook werkte een degelijke practijkopleiding. Als tekenaar was Loggers betrokken bij de ontwerpen die Krook maakte. Later, toen hij in Engeland bezocht, kwam Loggers onder invloed van de verschillende aspecten van de Cottagestijl. Begin jaren twintig had hij voor het eerst een bezoek aan Engeland gebracht als hopman van de Huysmangroep van de Zwolse verkenners. Daar maakte hij kennis met de familie Batt uit Henley on Thames. Er volgden regelmatig reizen naar Engeland, waar hij logeerde in hun landhuis The Roadside in Wargrave.(6) Vormverwijzingen naar Cottagestijl bepaalden zijn hele oeuvre. In hoeverre het werk van Loggers be?nvloed werd door prof. Wattjes is moeilijk aantoonbaar. Wel bleek het een hele hechte samenwerking.(7) Architect Loggers had een uitgesproken mening over wat hij in de architectuur al of niet aanvaardbaar vond, maar nam geen standpunt in in het debat, dat in het Interbellum tussen aanhangers van verschillende richting werd gevoerd.(8) Zijn afkeuring betrof vooral het Traditionele Bouwen van de Delftse School, ontwerpen die harmonisch onevenwichtig waren, onevenwichtige raamverdeling, gebouwen die technisch slecht in elkaar zaten, of platte daken die Loggers onpraktisch vond voor een land waar het veel regent. Loggers ontwierp totaal 50 huizen,in een periode van 12 jaar.Gelet op het aantal van zijn ontwerpen dat door het MIP is geselecteerd, bracht architect Loggers met zijn ontwerpen een trend die vandaag gezien wordt als kenmerk van de architectuur van het Interbellum. In de MIP-beoordelingen wordt gesproken van uitdrukking van de typologische ontwikkeling, bijzonder belang voor de geschiedenis van de architectuur en hoogwaardige esthetische kwaliteiten. Eind 1994 staan 3 huizen in Twente op een gemeentelijke monumentenlijst, zijn 6 huizen in Holten voorgedragen als gemeentelijk monument en staan er in die plaats totaal 11 panden op een MSP-lijst.In Apeldoorn staat een landhuis geregistreerd als voorlopig gemeentelijk monument en in Almen en Nederhemert komen nog twee panden op een MIP-lijst voor.(9) De ontwerpen van Loggers zijn duidelijk be?nvloed door de cottagestijl, zoals die zich in de twintiger jaren in Engeland voordeed. Bij deze pittoreske stijl is de plattegrond vaak symmetrisch en zijn de kamers gegroepeerd rond de centrale hal. De symmetrie is in de gevels terug te vinden. Het landhuis de Vrijhof in Almen heeft een L-vormige plattegrond, zoals die bekend is van het werk van de Engelse architect Richard Norman Shaw.(10) Huize Sonnevanck het dubbele landhuis aan de Enkweg 1-3 in Holten en huize Crito aan de Holterbergweg hebben vlinderplattegronden. Een aantal stijlkenmerken is in al zijn ontwerpen terug te vinden: hoge topgevels, rieten uitkragende daken soms met een wolfsend, rondboogdeuren, verticale ramen met roedeverdeling, gepotdekselde geveldelen, veranda's en loggia's,luiken, gebruik van Friese baksteen en oud Hollandse dakpannen. In twee panden paste hij houtem vakwerk toe: de bakkerij-winkel-woonhuis uit 1932 in de Dorpsstraat in Holten en in het dubbele landhuis uit 1935 aan de Soerenseweg in Apeldoorn. Het interieur heeft een of meer open haarden en een schouw of 'inglenook', vensterbanken met gekleurde plavuizen,keukens in bijzonder kleuren als zwart-geel of de primaire kleuren van Mondriaan. De manier waarop deze details zijn toegepast bepaalt het persoonlijk beeld van de ontwerpen van architect Loggers. Tegenwoordig blijkt enige onduidelijkheid over de stijl waarin Loggers ontwierp, mede door publikaties waarbij Panochtus als voorbeeld wordt genoemd of als begeleidende foto afgedrukt.Dit ontwerp is echter niet representatief voor het hele oeuvre van Loggers Hoewel Loggers veel belangstelling had voor de Oost-Nederlandse bouwkunst en een studie maakte van boerderijenbouw in Sleeswijk Holstein is het vakbouwwerk in zijn ontwerpen ontleend aan de Engelse cottagestijl.(11) Een uitzondering was de herbouw van hotel Het L?sse Hoes, waarvan het ontwerp direct be?nvloed was door de oost-Nederlandse of Saksische bouwkunst. In 1930 ontwierp Loggers het Huis Buis aan de Valkenberglaan 31 in Apeldoorn, een landhuis dat in 1993 op een voorlopige gemeentelijke monumentenlijst kwam als een :'Zeer markant vormgegeven woonhuis uit de tweede kwart van de 20ste eeuw, voorzien van een fraaie en gave detaillering'. Het pand wordt omschreven als ??n van 'de meer opvallende en rijk uitgewerkte voorbeelden van de zakelijke woonhuisarchitectuur uit deze periode in de gemeente Apeldoorn'. Hiermee wordt aangegeven hoe Loggers in een rationalistisch stijl ontwierp, met vormverwijzingen naar de cottagestijl. Het gaat hierbij in het bijzonder de cottagestijl zoals deze werd uitgewerkt door de Engelse architect C.F.A.Voysey (1857-1941). Het Huis Buis, genoemd naar de opdrachtgever B.Buis, heeft een symmetrische plattegrond en symmetrische raamverdeling. De ingang is aan de zijkant en vormt het begin van een centrale as met aan weerszijden gelijke ruimten. Deze as loopt als het ware parallel aan de voorgevel, die op zijn beurt weer een symmetrische raamverdeling heeft. Het landhuis heeft een steil, met riet bekleed zadeldak, dat oversteekt. Hierdoor zijn de sporen en daklatten zichtbaar als omlijsting van de voorgevel en zorgen zij mede voor genoemde gedetailleerde afwerking zorgen. Andere voorbeelden van de gedetailleerde afwerking zijn de verticale ijzeren ramen met kleine 3x4 ruitverdeling, glas-in-lood, een paneel met de naam van het huis in gestileerde letters en de gestileerde inrijhekken (in 1994 niet meer aanwezig). Architect Loggers maakte in 1935 een bestemmingsplan voor de Holterberg.(12) In die periode verschenen overal in ons land villawijken die de natuur aantastten, maar bleef Holten hiervoor bespaard. Van dit plan is niets terug te vinden maar er zijn wel aanwijzingen wat Loggers ongeveer bedoelde. Loggers ontwierp in de jaren dertig praktisch alle landhuizen op de Holterberg. Bij de komst van burgemeester Baron A.P.R.C. van der Borch van Verwolde in 1908 streefde de gemeente bewust naar ontsluiting van de gemeente voor toerisme.(13) Uit een eigendomsacte van hotel Hoog Holten blijkt dat er een naamloze vennootschap 'Maatschappij tot Exploitatie van Landhuizen in den Holterberg' bestond.(14).In de akte worden de namen van bekende Twentse fabriekanten genoemd. Deze fabrikanten exploiteerde gronden op de Holterberg, ondermeer als jachtgebied. Zij hadden ongetwijfeld een belangrijke stem in het kapittel bij de plannen om de Holterberg als natuurgebied te behouden. De landhuizen die Loggers in opdracht ontwierp vormden een geheel met de omringende natuur en werden veelal aan de rand van de Holterberg gebouwd. De berg gaf toen nog een vrij uitzicht op het aangrenzende dal. Verschillende huizen werden gebouwd als tweede woning. In Rijssen gaven enkele fabrieken de opdracht tot de aanleg van het natuurgebied het Rijssens Schwartzwald. Loggers ontwierp daar drie landhuizen, waarvan twee op een voorlopige gemeentelijke monumentenlijst staan, het derde landhuis 'Gerlovinc'is in 1942 afgebrand.(15)
Panochtus
In mei 1990 verscheen het boekje Grootouders Bouwkunst, een uitgave van Het Oversticht met voorbeelden van monumenten van Jongere Bouwkunst in Overijssel. Over het huis Panochtus op Holterbergweg 2 werd het volgende geschreven: 'De expressionistische bouwstijl van deze villa doet denken aan de typische, organische Amsterdamse School villa's rond 1920. De bosrijke omgeving heeft de architect waarschijnlijk tot dit ontwerp ge?nspireerd. Het organische effect wordt versterkt door de naam 'Panochtus' die, vrij vertaald, 'een zeer groot gevaarte' betekent.'(16) Panochtus werd in 1933 ontworpen als woonhuis-architectenbureau door architect Loggers. Het ontwerp heeft een ronde voorgevel met uitkragende rieten boogkap. De voorgevel gevel is in 6 segmenten verdeeld, met ramen in een betonnen structuur en gepotdekselde planken bij de verdieping. Bij het eerste ontwerp liep het dak bij de achtergevel naar beneden en was het ook rond. Van de eerste plattegrond zijn verschillende versies bekend, de uiteindelijke versie was grotendeels symmetrisch. In ongeveer 1937 werd er een stuk aangebouwd. Het werden twee bouwvolumes onder een doorlopende zolder met kap. Deze kap vertoonde in het midden een knik en was bij de achtergevel weer rond. Beneden werden de twee volumes met elkaar verbonden door een muur met een rondboogdeur die twee loggia's scheidde. Ondanks de langwerpige vorm bleef de symmetrie in de plattegrond gehandhaafd. Bij een ondeskundige verbouwing na 1956 is deze verloren gegaan. De woonkamer lag in het voorste ronde gedeelte. Een schouw in geglazuurde handvormsteen en leistenen vloer werd geflankeerd door twee zware staldeuren. Spiegelbeeldig aan elkaar in de zijgevels waren twee glas-in-loodramen van de Engelse kunstenares Barbara Waller-Batt. Het ene raam met een voorstelling van 'King Harry's Shippe', het andere waarschijnlijk de 'Flying Dutchman'. De teakhouten riftvloer kwam uit een Indi?vaarder. De overeenstemming met de Amsterdamse School ligt meer in het idee achter dit persoonlijke ontwerp: De Holterberg is een overblijfsel van een morene uit de ijstijd. De plek waar Panochtus werd gepland was laag begroeid en er was een uitzicht vanaf de Holterberg naar het dal waar het dorp ligt. Het ontwerp was ge?nspireerd op een voorwereldlijk dier dat over de berg kruipt en z'n blik richt op het dal. De naam is daaraan ontleend al betekent Panochtus strikt genomen Vele Heuvelen (vertaling uit het Grieks). De ronde vorm was al eerder te zien in twee ontwerpen met een vlinderplattegrond, bij een dubbel landhuis aan de Enkweg 1-3 en bij Holterbergweg 13.
Prof. ir. J.G. Wattjes
In 1936 kreeg Loggers de opdracht om een landhuis op de Holterberg te verbouwen tot hotel. Dit landhuis was in 1920 ontworpen door de architecten A.J. Jansen en prof. ir. J.G. Wattjes voor de dichter Martien Beversluis, die tien canzonen schreef met de titel 'Het huis op den Berg'. Wattjes was in die jaren twintig adviseur van het architectenbureau Jansen en Jacobs uit Zutphen.(17) Van het gebouw is alleen nog een eigendomsacte aanwezig, waaruit blijkt dat G. Grondsma, koopman uit Leeuwarden, eigenaar werd van het pand. In het tijdschrift Het Bouwbedrijf typeerde ir. Th. van Rosse de verbouwing door Loggers als een gebouw met een buitenarchitectuur die goed was aangepast bij het omringende landschap, 'een goed voorbeeld van eenvoudige, welverzorgde, niet gewild moderne hedendaagse Nederlandse landelijke architectuur'.(18) Het ontwerp was door Loggers zodanig gemaakt dat er geen overgang tussen het bestaande pand en het nieuwe gedeelte te zien was. Bovendien is het een voorbeeld van zijn knipoog naar een expressieve bouwkunst. Kennelijk heeft dit ontwerp Wattjes dusdanig aangesproken dat vanaf dat moment een hechte samenwerking begon. Wattjes werkte vanuit zijn huis-kantoor in Rijswijk en kwam enige dagen per week naar Holten. Opdrachtgevers werden ook door Loggers en Wattjes in Rijswijk en Holten ontvangen. Loggers maakte de ontwerpen en Wattjes de technische berekeningen. De tekeningen werden steeds door beide architecten gesigneerd. Ook gaven zij samen advies aan architecten bij hun problemen die zij met de Schoonheidscommissie hadden. In 1938 kregen Loggers en Wattjes de opdracht voor een ontwerp van twee dubbele en een enkele middenstandswoning in Hengelo . Loggers en Wattjes ontwierpen die woningen overeenkomstig voor die tijd geavanceerde normen. Alle slaapkamers waren voorzien van een vaste wastafel met aansluiting op koud- en warmwaterleidingen en met daarboven geplaatste kastjes voor toiletartikelen. De verdieping bevatte een toilet en een badkamer met een inbouwbad. Er was gelegenheid om bij toepassing van een gasboiler deze buiten de badkamer te plaatsen. Daarvoor was een aparte gegalvaniseerde ijzeren gaskachelbuis aangebracht. De vestibule bevatte een van buitenaf bereikbaar boodschappenkastje. De keuken had een dubbele gootsteen en een vliegenkastje, dat in de buitenmuur was gemetseld. De woningen werden van centrale verwarming voorzien, de verwarmingskelder was onder de keuken. Vooral deze verwarming was uitzonderlijk in een tijd waarin hooguit een schoorsteen voor een kachel beschikbaar was in middenstandwoningen.(19) Deze hoge technische eisen in zake comfort in de woningen waren kenmerkend voor de invloed van Wattjes op Loggers had. Wattjes was als hoogleraar Constructie van Gebouwen zeer betrokken bij de technnische afwerking van de gezamenlijke ontwerpen. Deze invloed speelden na de oorlog een belangrijke rol bij werk van Loggers als adviserend architect. Zo werden in 1961 door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds belegd in woningen in de Akerstraat in Enschede, die vier bouwlagen hadden, zonder lift. Loggers maakte daar bezwaar tegen omdat hij van mening was dat er hooguit drie bouwlagen zonder lift mochten komen.(20)
Publicaties
Architect Loggers schreef ook over architectuur. Door de oorlog is er zelden iets gepubliceerd maar de voorbereidingen, o.a. samen met Wattjes, geven een beeld van wat Loggers bezig hield. Op 1 september 1935 verscheen de eerste editie van de eerste jaargang van het blad Kering. Tot nu toe ontbreekt ieder spoor van andere edities van dit blad. Het geheel stond onder leiding van Chr. van der Veer en werd uitgegeven in Oosterbeek. Afgaande op de eerste, en enige bekende, uitgave lijkt het een soort manifest. De redactie en staf werden gevormd door Delftse ingenieurs, architecten van verschillende richting, aannemers, deskundigen op het gebied der bouwnijverheid.(21) Loggers schreef een artikel over zijn ontwerp het landgoed 'De Vrijhof' in Almen. De uitgave van Kering werd ingelijst gevonden in de Vrijhof. Dit landgoed is ontworpen in een stijl die op veel punten afwijkt van de stijl van Loggers. Het werd ontworpen in overleg met de opdrachtgever die uitgesproken idee?n had en bijzondere lastig bleek. De aannemer ging failliet, met de toeleveringsbedrijven werd gecorrespondeerd over de hoogte van de prijs. De opdracht dateerde uit 1932 maar de correspondentie over allerlei door de eigenaar veronderstelde probleempjes strekte zich uit tot 1936. In een brief van 2 october 1942 schreef ir. Th. van Rosse, redacteur van Het Bouwbedrijf, over een artikel door Loggers over boerderijenbouw. Daarbij werd melding gemaakt van Loggers' studie over boerderijenbouw en hem gevraagd om een recensie te schrijven over het boekje van S.J. van der Molen, getiteld 'Het Drentsche Boerenhuis en zijn Ontwikkeling'. Dit boekje wordt wel als nieuwe uitgave genoemd maar de gevraagde recensie ontbreekt.(22) In 1943 vroeg Wattjes om foto's van raadhuizen in Enschede van Friedhoff, in Usquert van Berlage en in Katwijk van Hooykaas en Bokhorst als illustratie bij een artikel van Loggers. Er is echter niets gepubliceerd [23]. Loggers maakte vlak voor de oorlog enkele studiereizen naar Sleeswijk Holstein om boerderijenbouw te bestuderen. Wattjes en Loggers besloten om gezamenlijk een boek uit te geven over boerderijenbouw. De besprekingen daarover zijn weergegeven in een brief van Wattjes aan Loggers. Het moest een standaardwerk over boerderijbouw worden. 'Ik geloof dat we daarmee in het algemeen goed werk verrichten en dat het bovendien ook een zeer effectieve en nette manier is, om aandacht op ons na de oorlog het op te richten(!) bureau te vestigen. Ook een goed middel om bepaalde opdrachten te krijgen', aldus Wattjes. De illustraties bestonden uit pentekeningen en foto's. In het archief Loggers zijn nog pentekeningen van details van boerderijen overgenomen uit het boekje Das Alte Land van Wolfgang Triebel.(24) Kosmos zou de uitgeverij zijn.(25)
Oorlog
De Tweede Wereldoorlog maakte het voor Loggers onmogelijk om zijn praktijk voort te zetten. In 1941 kreeg de BNA een collaborerend bestuur, waarna meer dan de helft van de leden het lidmaatschap opzegden. Loggers en Wattjes deden dat ook. Voorzitter van de kring Salland ir. Knuttel uit Deventer bedankte Loggers persoonlijk voor het opzeggen van het lidmaatschap. Na de oorlog was de toetssteen of een architect 'goed' of 'fout' was geweest het lidmaatschap van de BNA na de nazificering.(26) Over het algemeen was er een bouwverbod in de oorlog. De rijkscommisaris kon daarvan ontheffing geven. daarvoor was het noodzakelijk om te kunnen aangeven dat de bouwwerkzaamheid in overeenstemming was met de Duitse opvattingen weergegeven door de Bevollmachtigde f?r die Bauwirtschaft.(27) Voor een architect als Loggers, die in het verzet zat en weigerde lid te zijn van de BNA, was iedere voortzetting van zijn praktijk in de oorlog onmogelijk.
Adviserend architect
Na de oorlog brak een nieuwe periode in de loopbaan van architect Loggers aan. Zijn werk werd hoofdzakelijk bepaald door het geven van ontwerp-bouwtechnische adviezen. Door zijn werkzaamheden voor het Ministerie van Wederopbouw was architect Loggers automatisch in dienst van het Ministerie van Financi?n. Na be?indiging van zijn taak als schadecommissaris werkte Loggers bij de Inspectie Rijksfinancien en was hij belast met het uitbrengen van adviezen aan de Minister van Financi?n, inzake door het Rijk te financieren bouwprojecten. Uit die periode is zijn betrokkenheid bij de eerste centrale studentenhuisvesting zoals de zogenaamde sterflat in Leiden bekend. Daarnaast gaf Loggers adviezen aan het ABP. Architect Loggers werd voor het ABP de grondlegger van het onroerend-goedbezit. Loggers werkte in vaste dienst voor het ABP maar gaf daarnaast, en later uitsluitend, als zelfstandig architect adviezen aan de Rijkspostspaarbank en Spoorwegen Pensioenfonds. Naast advies van Loggers werd advies gevraagd aan ir. H. Starke. Zo'n beleggingsproject kwam als volgt tot stand. In tegenstelling tot voor de oorlog nam de belegger na de oorlog niet zelf initiatieven maar wachtte af. Makelaars waren de eerste die toeleverancier van beleggingsobjecten werden. Architect Loggers bestudeerde de aangeboden objecten en gaf advies, verdedigde vervolgens in de Centrale Beleggingsraad zijn advies. Dit deed hij echter niet alleen. Voor een objectief oordeel van de Centrale Beleggingsraad werd een tweede, ook onafhankelijke adviseur gevraagd. Bij de eerste aankopen door het ABP werd aan B.W. Schippers, directeur van onroerendgoed beleggings-maatschappij 'Laan van Meerdervoort' uit Den Haag om advies gevraagd. Ir. H. Starke werd werknemer bij genoemde maatschappij en werkte daarna zelfstandig als Bouwtechnisch Advies en Ingenieursbureau Starke B.V. Hij kreeg bekendheid door het zogenaamde Starke-deurtje. Hiermee werd de deur tussen de keuken en het naastgelegen eet- en woonvertrek bedoeld. Deze deur ontbrak om financieel of indelingstechnische reden vaak in het oorspronkelijke ontwerp. In de praktijk bleek deze verbindingsdeur heel belangrijk.(28) Na een periode van 'de kat uit de boom kijken' onstond er tussen Loggers en Starke een wederzijds vertrouwen dat uitgroeide tot een hechte vriendschap. De rapportages van de twee adviseurs werden steeds onder ieders eigen verantwoordelijkheid en ongecensureerd naar de Beleggingsraad gestuurd. Hoewel er onderling overleg was konden de inzichten, bijvoorbeeld op onderdelen, verschillen. De adviezen werden als geheim beschouwd. Over deze periode is geen achtergrondinformatie in het archief Loggers bewaard gebleven. Ir. Starke was zo vriendelijk om een verslag te schrijven over de achtergronden van het werk van Loggers en hemzelf(29): Ons land kwam totaal berooid uit de oorlog. Er was gebrek aan alles maar bovenal aan goed bestuur en een duidelijk programma. De geldsanering (tientje van Lieftink) en een goede administratie waren hierbij heel belangrijk. Door voortrekken van de industrie en herstel van de infrastructuur was een gezonde handelsbalans ontstaan. Deze ging echter ten koste van woningbouw en volkshuisvesting. Woningbouw was niet rendabel. Door premiestelsel werd de huur op een aanvaardbaar niveau gehouden. In betrekkelijk korte tijd zorgde de industrie met een moderne produktie voor volop werkgelegenheid. Voor de oorlog werd de behoefte aan goedkope woningen hoofdzakelijk gedekt door de gemeenten zelf en particuliere bedrijven. Na de oorlog moest de centrale overheid de woningbouw financieren en moest daarvoor aan de nodige middelen zien te komen. Nog meer lenen op de kapitaalmarkt was ongunstig voor de renteontwikkeling. De oplossing werd gevonden in het geld halen bij grote semi-overheidsfondsen als het ABP en Rijkspostspaarbank. Deze instellingen voelden er weinig voor, gedwongen nog meer geld uit de lenen tegen een zo laagst mogelijk rente, zonder te kunnen profiteren van waardestijgingen. Zij wilden meeprofiteren van de welvaartsstijging, dus ook kunnen beleggen in het 'risicodragend kapitaal', zoals vrij verhandelbare aandelen en onroerend goed. Hier was een wetswijziging voor nodig. Uiteindelijk kwam de toestemming om tot een bepaald percentage (5%) van het vermogen te beleggen in risicodragend kapitaal binnen Nederland, aldus Starke.(30) In de beleggingswet van 1928 werd de positie en taak van de Centrale Beleggingsraad vastgelegd. Deze raad werd belast met de regeling van beleggingen in geld van de verschillende semi-overheidsinstellingen als Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en Rijkspostspaaarbank. Door een wetswijzigingen werd deze raad ook belast met de regeling van beleggingen in onroerend goed. Volgens de woningwet uit 1902 werd overheidssteun gegeven aan instellingen die uitsluitend in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting werkzaam waren. In 1962 werd daar nog een categorie aan toegevoegd, namelijk instellingen die mede in het belang van de volkshuisvesting werkzaam waren. Voor deze wijziging was een maatregel van bestuur nodig. Deze werd opgesteld door een commissie, ingesteld door het Ministerie voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Architect Loggers had zitting in deze commissie, onder voorzitterschap van mr. H.J. Wytema, burgemeester van Haarlem.(31) In 1965 eindigde het dienstverband van Loggers met het ABP. Dit werk had ook zijn onplezierige kant, zoals Starke later schreef: 'Ik denk dan ook dat hij niet met weemoed afscheid heeft genomen van het ABP.(32) De positie van de architect veranderde door de naoorlogse ontwikkelingen in de woningbouw. Plaatselijke makelaars lukte het optie te krijgen op een voor belegging geschikt deel van een uitbreidingsplan. Vervolgens werd een plan ontworpen met technische omschrijving en richtprijs. De architect tekende en de aannemer rekende, beide op basis van 'no cure, no pay'. Het gevolg was dat de belegger al het werk over moest doen om een duidelijk beeld van het produkt en de uiteindelijke prijs te krijgen. Voor Loggers en Starke een onplezierige situatie.Na een moeizame start begrepen aannemers hoe te handelen. Zij namen het honoraria van makelaar en architect in hun prijs op. Hieraan kwam een einde doordat de aannemer steeds meer ontwikkelaar werd en de makelaar buitenspel zette. De architecten deden niet mee aan deze ontwikkeling. Zij hielden strikt vast aan hun erecode en werden zo de dupe van de nieuwe machtsverhouding en zij waren niet meer de vertegenwoordiger van de opdrachtgever.(33) Architect Loggers en ir. Starke kenden de positie van de architect te goed vanuit hun eigen praktijk. De projecten zoals die in de oeuvrelijst zijn te vinden kwamen tot stand in overleg met bekende architecten, als bijvoorbeeld Van den Broek en Bakema, H.A. Maaskant, E.F. Groosman, ir. J. Vlaming, ir. H. Klarenbeek, H.J. Zwarts en vele anderen. Onder hen was een aantal architecten die behoorden tot de 'angry young men' die zich na de oorlog inzetten voor een verbreding van en een wisselwerking tussen de verschillende opvattingen in de architectuur, gestimuleerd door Jaap Bakema. D. Apon vormde met Aldo van Eijck en Herman Hertzberger in 1957 de redactie van Forum. Dit was een keerpunt in de ontwikkeling van de Nederlandse architectuur. Werk van deze naoorlogse architecten was in 1960 te zien op de tentoonstelling in de Beurs van Berlage, onder de titel 'Jonge architecten in de wederopbouw 1940-1960'. De namen van Ernst Groosman, Hein Klarenbeek en Wim oomen zijn terug tevinden in de adviezen van Loggers. Een van de projecten van Loggers voor het ABP was in 1965 de bouw van twee kantorenflats met winkels en zogenaamde tussengeledingen naar een ontwerp van ir. J. Vlaming, aan de Boulevard 1945 in Enschede. In 1962 werd het advies goedgekeurd door de Centrale Beleggingsraad en in 1965 was de bouw gereed. Met het project van Vlaming was zo'n 20 miljoen gulden gemoeid. Het betrof een plan van 2 keer 12 bouwlagen verbonden door een lage tussenbouw, geheel rechts een expositie en winkelruimte. De torens waren bedoeld als kantoorruimten showrooms en verkoopruimten. Het gebouw had een strategische ligging op de verbindingsweg naar Duitsland. In een interview met Loggers in Grondslag, personeelsblad van het ABP, over een beleggingsobject in Enschede, gaf Loggers aan dat een goed architect ook een beetje planoloog moet zijn en belangstelling moet hebben voor sociografie. Loggers zag deze aspecten als 'de goede opvatting van de taak van de architect'.(34) Ten opzichte van Loggers' visie met betrekking tot het bestemmingsplan Holterberg uit 1935 blijkt zijn inzicht door de jaren heen niet gewijzigd. In het interview benadrukte Loggers het belang van centrale verwarming, al begreep hij wel dat niet overal mogelijk was. Een ander ontwerp was de kantorenflat 'Nieuw Overvecht' in het uitbreidingsplan Overvecht-zuid in Utrecht, in opdracht van de Rijkspostspaarbank in 1976. Dit gebouw werd ontworpen door architecten K. Landers en Kempers uit Rotterdam en later nog uitgebreid met een overdekte parkeergelegenheid en een benzine- en smeerstation. Omdat van het Spoorwegen Pensioenfonds geen bouwarchief meer is, zijn de adviezen aan die instelling niet duidelijk in beeld te krijgen. In Maarn, Bergen, Vleuten, Amersfoort, Middelburg, Amsterdam en Wormer werd ondermeer op advies van Loggers in onroerend goed belegd.
Studiereizen
Architect Loggers maakte verschillende studiereizen om te bestuderen hoe in andere Europese landen werd gebouwd. In november 1960 werd een excursie naar Berlijn gemaakt om daar in het Hansaviertel de torenflat van Van den Broek en Bakema te bestuderen. Dit gebeurde met de bedoeling om een soortgelijk gebouw als beleggingsobject in Den Haag te bouwen. Loggers en Starke schreven een rapport over torenflat in het Hansaviertel. De auteurs troffen een overeenstemming aan tussen de manier waarop Van den Broek en Bakema de verschillende woonwvormen in het wederopbouwplan Hansaviertel realiseerden en de inzichten van deze architecten in 'Plan Kennemerland'. Daar werd in 1957 in opdracht van 11 gemeenten een studie gemaakt van toepassing van nieuwe woonconcentraties.(35) Naast het Hansaviertel werd een bezoek gebracht aan de Otto Suler Siedlung. Loggers maakte eveneens reizen naar Oslo, Londen en Stockholm, waar de nieuwe buitenwijken werden bestudeerd.
Aschenh?tteclub
In 1964 was architect Loggers medeoprichter,lid en erelid van de Aschenh?tte club. De club werd in de herfst van 1964 geboren in het Schwartzwald, in het hotelletje Aschenh?tte, tijdens een excursie van hoofdzakelijk Twentenaren naar een fabriek voor accoustisch plafonds. Het gezelschap bestond uit 'bouwvakkers' uit verschillende vakgebieden. Ir. Starke schreef hierover: 'Het is tekenend voor de sfeer waarin we werkten, en hier in het westen een onbegrijpelijk fenomeen. We kwamen tot het besef dat hoewel we in ons dagelijks werk puur zakelijk soms fel tegenover elkaar stonden, dit onze persoonlijke waardering niet heeft geschaad'.(36) De club bestond in 1995 nog steeds en had tot doel om regelmatig ervaringen en idee?n uit te wisselen en tenminste twee keer per jaar een studiereis te maken. Daarnaast was hij Loggers van de Haagse Kunstkring.
In de loopbaan van architect Loggers zijn twee perioden te onderscheiden. Voor de Tweede Wereldoorlog werkte hij als praktiserend architect, gespecialiseerd in het ontwerpen van landhuizen. Na de oorlog werkte hij vooral als adviserend architect voor een aantal overheidsinstellingen. In 1974 veranderde de directie van de Rijkspostspaarbank en werd het beleggen in onroerend goed stopgezet. Voor architect Loggers betekende dit het einde van zijn loopbaan, hoewel hij in de daaropvolgende jaren nog wel eens een individueel advies gaf. Loggers overleed op 21 september 1984 in Rijssen.
Tineke Loggers
Dankbetuiging. De auteur is dank verschuldigd aan de volgende personen en instellingen: A.J. Aanstoot, drs. Tj.W. v.d. Berg, Henneke de Boer, H. en T. Koopman, Ministerie van Financi?n, ir. H. Starke.
Noten
1) In 't Veld, p. 45. 2) Van Rosse, p. 79. 3) In 't Veld, p. 47. 4) Hols en Steunenberg, p. 136. 5) Hols en Steunenberg, p. 136. Op 7 april 1995 werd om 18.00 uur het theehuis'De Holterberg' gebombardeerd door 4 Hawker Typhoons van No. 609 Squadron RAF. 6) Waller, p. 72. 7) Brief van Wattjes aan architect Loggers van 22 maart 1943. Aanwezig in archief architect T.J. Loggers. 8) Prak, p. 118-119. 9) Monumenten Inventarisatie Project overeenkomstig de Monumenten wet betreffende de Jongere Bouwkunst (1850-1940) van 1984. 10) Richard Norman Shaw was samen met Phillip Speakman Webb (1831-1915) toonaangevend voor de Engelse landhuisstijl uit zijn tijd. 11) Mededeling A. Aanstoot, oud-medewerker architectenbueau Loggers. 12) Aanmelding van architect Loggers voor het lidmaatschap van de NIVA op 3 september 1935. 13) Brands. 14) Eigendomsbewijs voor G. Grondsma van een landhuis met grond gem. Holten sectie B 1968. Opgesteld door notaris H.W. Teeselink te Markelo op 11 november 1936. 15) Gerlovinc was een landhuis ontworpen in opdracht van jhr. H.P.F. Coenen van den Oosterhoff. De naam was ontleend aan het landgoed uit de 14de eeuw, behorende bij de havezathe Den Oosterhoff in Rijssen. 16) Oversticht, p. 22. 17) Brief van 5 april 1921 aan College van Bestuur van de Technische Hogeschool in Delft waarin Wattjes voor 3 jaar toestemming kreeg voor de samenwerking met de architecten A.J. Jansen en G.J. Jacobs te Zutphen. Algemeen Rijksarchief Den Haag. 18) Van Rosse, p. 79. 19) Toelichting bij de Aanvraag Bouwvergunning op 15 november 1935 door de architecten T.J. loggers en J.G. Wattjes. 20) Notulen Centrale Beleggingsraad 1968. Algemeen Rijksarchief Den Haag. 21) Kering. 22) Het Bouwbedrijf, 21 mei 1943. 23) Brief van 23 januari 1943 van Wattjes aan architect T.J. Loggers. Archief architect T.J. Loggers. 24) Brief van Wattjes aan architect Loggers van 22 maart 1943. Aanwezig in archief architect T.J. Loggers. Het Bouwbedrijf, 21 mei 1943, p. 83. 25) Triebel. 26) In 't Veld, p. 45. 27) Het Bouwbedrijf, 11 februari 1944. 28) Nota van de Rijkspostspaarbank, 27 mei 1983. 29) Brief van H. Starke van 5 augustus 1994. Archief architect T.J. Loggers. 30) Brief van H. Starke van 5 augustus 1994. Archief architect T.J. Loggers. 31) Rapport Commissie inzake Lichamen die mede in het belang van de Volkshuisvesting werkzaam zijn. Uitgave Instituut Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, 46 jaargang 1965 nr. 9, september 1965. 32) Brief van H.Starke van 5 augustus 1994. Archief architect T.J. Loggers. 33) Brief van H. Starke van 5 augustus 1994. Archief architect T.J.Loggers. 34) Grondslag, Personeelsorgaan Pensioenraad, 1ste jaargang nr. 6 maart 1962. 35) Loggers en Starke, Rapport Torenflat (archief Loggers). 36) Brief van H. Starke van 5 augustus 1994. Archief architect T.J. Loggers.
Literatuur
Het Bouwbedrijf, 24-05-1943 en 11-02-1944. M. Brands, Holten van Huis uit, Zwolle 1987. M.J.G. Hols en H.J. Steunenberg, Holten in Oorlogstijd, Nijverdal 1984. Het Oversticht, Grootouders Bouwkunst, Zwolle 1990. N.L. Prak, Het Nederlandse Woonhuis van 1800-1940, Delft 1991. I.Th van Rosse, 'Hotel Hoog Holten, architect T.J. Loggers (NIVA)', Het Bouwbedrijf, 29-04-1938. W. Triebel, Das Alte Land, Berlijn 1926. B. Waller, Window Panes, Singapore 1991. Tijdschriften: Het Bouwbedrijf (Moormans Periodieke Pers, Den Haag) Kering (Chr. v.d. Veer, Oosterbeek)
|