Essay:
|
M.G. T?tar van Elven (1803-1880) door Maartje Taverne (1995) / Radboud van Beekum (2009) De familie T?tar van Elven (1803-1883) Marinus Gerardus T?tar van Elven werd op 20 januari 1803 te Amsterdam geboren. Hij was de oudste zoon van Henri Louis van Elven, die hoofdcommissaris w ... meer
M.G. T?tar van Elven (1803-1880)
door Maartje Taverne (1995) / Radboud van Beekum (2009)
De familie T?tar van Elven (1803-1883)
Marinus Gerardus T?tar van Elven werd op 20 januari 1803 te Amsterdam geboren. Hij was de oudste zoon van Henri Louis van Elven, die hoofdcommissaris was bij het departement van Binnenlandse Zaken en aan het hoofd stond van een familie van kunstbeoefenaars. Jean Baptist, de tweede zoon, werd beroemd als graveur en schilder. De jongste zoon Paul Constantin Dominique, opgeleid in de graveerkunst, verwierf bekendheid met zijn schilderkunst. Martinus Gerardus was echter minder ge?nteresseerd in de beeldende kunst en hij bekwaamde zich in de bouwkunst. Ook zijn oudste zoon Henri Martin werd later architect. Deze werd vooral bekend door het monument voor de volksgeest van 1831 op de Dam te Amsterdam, beter bekend als "Naatje" (1855/56, gesloopt 1914).Dit is nog maar een greep uit de kunstzinnige familie, want in de kunstgeschiedenis komen ook minder direct verwante T?tar van Elven's voor. Martinus Gerardus trouwde met Francoise Abadie en zij kregen 15 kinderen (1).
Opleidingen en loopbaan
Op vijftienjarige leeftijd ging T?tar van Elven naar de Academie van Antwerpen waar hij vijf jaar verbleef en les kreeg van een aantal bekende leermeesters. Bourla onderwees hem in de bouwkunde, Van Bree en Geel in het figuurtekenen, en Herreijns in het perspectief. T?tar van Elven was kennelijk een goede leerling, want hij behaalde een aantal prijzen in de verschillende vakken van zijn opleiding. Na de Academie werd hij in 1823 benoemd tot rijksopzichter bij Waterstaat en in 1829 tot conservateur van het kanaal Pommereuil tot Antoing in Henegouwen. Na de opstand van 1830 kwam T?tar van Elven weer bij Waterstaat terecht en werd nu belast met het beheer over de Zuiderzeesche weg. In 1832 werd hij aangesteld als stedelijk architect en tevens als directeur bouwkunde aan de stadstekenschool in Harderwijk. Al spoedig echter maakte T?tar van Elven een forse promotie toen hij bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1835 werd benoemd tot directeur (hoofddocent) bouwkunde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij zou deze functie tot 1869 bekleden. Het is ook in deze stad waar hij de langste tijd woonde en het meeste heeft gebouwd (2). Hij heeft tweemaal, gesolliciteerd naar een betrekking bij de gemeente Amsterdam. In 1845 naar de functie van Stadsinspecteur en in 1852 naar de functie van Directeur Stadswaterwerken. Voor beide functies werd hij afgewezen. De kunstgenootschappen T?tar van Elven was naast zijn werk als architect en docent aan de Academie actief lid van verschillende (kunst-)genootschappen. Naast zijn betrokkenheid bij de oprichting van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, was hij, zoals hierna nog ter sprake zal komen, ??n van de oprichters van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Verder was hij van 1846 tot 1851 lid van de afdeling Bouwkunde Vierde Klasse van het koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten (3). Op 9 september 1839, op de opening van het nieuwe gebouw van Artis, opperde T?tar van Elven het idee om een kunstenaarsvereniging op te richten. Als beoefenaren van de natuurwetenschap er in geslaagd waren om door particulier initiatief een dierentuin tot stand te brengen, dan zouden beoefenaren van de beeldende kunst ook een eigen instelling op kunnen richten. Het idee van T?tar van Elven werd goed ontvangen door de overige directeuren van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en er werden concrete plannen gemaakt. Er werd besloten om op drie december een oprichtingsvergadering te houden in "De Karseboom" te Amsterdam. De vijf directeuren van de Academie: Jan Willem Pieneman, Andre Benoit Barreau Taurel, Jan Adam Kruseman, Louis Royer en Martinus Gerardus T?tar van Elven werden zo de oprichters van Arti et Amicitiae. De naam Arti et Amicitiae werd gekozen als waardig tegenhanger van Artis Natura Magistra, de vereniging welke hun ge?nspireerd had tot de oprichting. T?tar van Elven speelde ook daarna nog een belangrijke rol in de geschiedenis van Arti. Hij was namelijk verantwoordelijk voor de eerste verbouwing van de behuizing van de vereniging te Amsterdam, waarbij hij de beroemde kunstzaal realiseerde. Na deze verbouwing werd T?tar van Elven benoemd tot bouwcommissaris, waarbij hij verantwoordelijk was voor de bouwkundige situatie van het gebouw en de bijbehorende eigendommen (4).
Eclecticisme
De gebouwen T?tar van Elven zijn zeer divers van stijl, al vallen ze met recht in te delen bij het eclecticisme. Deze stijl, waarvan de naam afgeleid is van het Griekse woord voor uitkiezen, wordt wel gedefinieerd als de toepassing van ornamenten uit allerlei stijlen en landen, die samen met nieuw bedachte details worden verwerkt tot een geheel nieuwe karakteristiek negentiende-eeuwse bouwstijl, waarin soms rijkelijk gebruik wordt gemaakt van gietijzer (5). Al in de jaren veertig werkte T?tar van Elven in deze stijl, waarmee hij ??n van de eersten was in Nederland die dit deed. Vooral in het begin van deze eeuw werd er schamper gedaan over het eclecticisme en het werd gelijk geassocieerd met fantasieloosheid en wansmaak, de typische kwalijke eigenschappen van de negentiende eeuw. T?tar van Elven paste de stijl van de ontwerpen aan, aan de opdrachten en zocht zo telkens weer naar een juiste oplossing. Juist het eclecticisme leende zich, door het ontbreken van strenge regels, goed voor het maken van unieke, naar de situatie aangepaste ontwerpen. Door het creatieve gebruik van de verschillende ornamenten is T?tar van Elven samen met Cornelis Outshoorn, W.N. Rose, J. De Greef en A.N. Godefroy ??n van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stijl.
Het oeuvre
Het oeuvre van T?tar van Elven is zeer gevarieerd; hij was niet gespecialiseerd in ??n type gebouw, maar ontwierp zowel landhuizen, kerkgevels als monumenten. Een enkele maal deed hij mee aan prijsvragen, zoals bij voorbeeld voor het gebouw voor de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen, waar hij, gekozen uit 200 deelnemers, samen met 18 anderen een hogere eervolle onderscheiding kreeg (6). Ook deed hij mee aan de prijsvraag voor het Museum Willem I, maar helaas zijn hier geen tekeningen van bekend. De tekeningen van T?tar van Elven die bewaard zijn gebleven laten duidelijk zien dat hij een zeer goede tekenopleiding had genoten. Dit komt is vooral goed zichtbaar bij de grote hoeveelheid tekeningen die T?tar van Elven maakte voor het Henriettehofje te Amsterdam (7). Een aantal van de tekeningen is zeer technisch van aard en velen zijn zeer gedetailleerd waarbij zelfs een riooldeksel tot in detail is getekend. Een enkele keer gaan de tekeningen verder dan bouwtekeningen, zoals het geschilderde ontwerp van een wapenschild, geschilderd in heldere kleuren. Het feit dat T?tar van Elven zelfs de soorten beplanting aangeeft op de plattegronden laat zijn betrokkenheid zien met zijn ontwerpen. T?tar van Elven ontwierp niet alleen gebouwen, maar ook tal van andere dingen zoals lantaarns, een vluchtheuvel, een medaille e.d.. Verder genoot hij een grote reputatie als verbouwingsarchitect. Vooral in Amsterdam voerde hij vele verbouwingen uit zoals bij de pakhuizen de Eyckeboom en de Lindeboom aan de Keizersgracht, de zaal van het Odeon en de kunstzaal in Arti et Amicitiae. Het geschreven oeuvre van T?tar van Elven is niet erg omvangrijk. Een aantal keren licht hij in tijdschriften, zonder enige bescheidenheid zijn eigen ontwerpen toe. Zo beschrijft hij in het Algemeen Handelsblad de door hem ontworpen net geopende zaal in het Odeon als volgt: "Overigens is deze zaal met eene pracht en met zoo veel smaak gedecoreerd, als men tot heden toe nimmer in openbare gebouwen gezien heeft en tevens is voor alle benodigd gerief en gemak gezorgd" (8). Het enige boek dat van hem bekend is, is zijn bewerking van de bouworden van J. Barozzio de Vignola, dat echter niet ongeschonden door de kritieken heen kwam. Verder zijn er ook artikelen bekend waaruit het technisch inzicht van T?tar van Elven blijkt, zoals een zeer gedetailleerd verhaal over de verbouwing van een suikerraffinaderij. De jaren bij Waterstaat zullen hem hiervoor de nodige kennis hebben verschaft.
Landhuizen
Hartelust
Het oude landgoed Hartelust, schitterend aangelegd door J.D. Zocher jr., die in opdracht van C. van der Vliet het landschapspark met hertenkamp, vijver, moestuinen en orangerie had ontworpen, werd in 1847 gekocht door Jan Borski. Dit herenhuis dat dateerde uit de zeventiende eeuw was echter niet naar de smaak van Borski, want hij vond het veel te klein. Borski wilde liever een riant groot huis en hiervoor stelde hij zich in verbinding met T?tar van Elven, die op dat moment al een zeer goede reputatie genoot. Deze maakte een ontwerp voor een nieuw huis in neo-klassicistische stijl. In maart 1847 werd begonnen met de sloop van het oude herenhuis en in het voorjaar van 1848 kon de familie Borski de woning al betrekken. Het nieuwe herenhuis werd op dezelfde plaats gebouwd als het oude. De locatie was schitterend, vrij verscholen vanaf de weg had men vanuit het huis aan de oostzijde een mooie kijk op Haarlem, Delft en het Spaarne. Op de voorgrond lagen de vijver en het hertenkamp, en daarachter de nog onbebouwde weilanden. De indeling van het huis is royaal te noemen, een grote vestibule en gang gaven toegang tot salons, een eetzaal met dessertkamer, dienstvertrekken en boven bevonden zich ruime slaapkamers en gastenvertrekken. Typisch is de aangebouwde nis bij de eetzaal die, zoals T?tar van Elven zelf uitlegt:" ..hoofdzakelijk ten doel heeft, om bij gastmalen, de bedienden zooveel mogelijk op een punt buiten de vierkante ruimte der zaal en van de gasten verwijderd, te doen postvatten, terwijl de nis zelve de geschikste vorm is om als buffet ingerigt te worden"(9). Opvallend modern voor de tijd was de in het stucwerk uitgevoerde cirkelvormige badkamer. In het midden van de badkamer stond de badkuip die verrijdbaar was. Een mobiel bad dus, dat van warm water werd voorzien door een met hout gestookt weggewerkt kacheltje. Via een pomp in de tuin, aangesloten op een geboorde put, werd het water in een loden bak gepompt, die zich boven de badkamer bevond. Een voor die tijd zeer moderne warmwatervoorziening. Badkamers waren zelfs bij de bovenklasse, want die waren de enige die zich zoiets konden veroorloven, een uitzondering, en al helemaal in zo'n luxe uitvoering. Veel aandacht werd besteed aan de uitwerking en afwerking van het landhuis en er werd bij de uitvoering zeker niet bezuinigd op de materialen. De vloeren waren voorzien van parket en marmertegels. De vertrekken waren prachtig betimmerd, de pilasters en kapitelen waren van Bremer natuursteen, de eetkamer was bovendien bekoepeld en er wordt een aantal malen gesproken over imitatiemarmer. Al met al een zeer riant huis waar de bewoners dan ook zeer tevreden over waren. Tegenwoordig is het landhuis in gebruik als kantoor.
Spaar-en-Hout
Margareta Jacoba de Neufville werd op 6 juli 1814 de eigenaresse van het landgoed Spaar-en-Hout. Het herenhuis op het land dateerde uit de achttiende eeuw en zij liet dit verbouwen door T?tar van Elven. Over de datum van deze verbouwing bestaat onduidelijkheid. De enige datum die genoemd wordt is 1820 (door C. van Haar) maar dat is weinig aannemelijk. T?tar van Elven was op dat moment namelijk pas zeventien jaar oud en studeerde nog in Antwerpen. In ieder geval moet de verbouwing hebben plaatsgevonden tussen 1814 en 1856 (10). Bij de verbouwing werd onder andere de entreepartij gewijzigd en het hele gebouw werd van buiten gepleisterd. In 1927 werd het landgoed verkocht aan de doopsgezinde gemeente, die het oude herenhuis liet slopen en er een doopsgezind weeshuis voor in de plaats heeft neergezet. Helaas zijn er maar weinig geschreven bronnen over dit landgoed, maar gelukkig zijn er wel een aantal schitterende foto's bewaard gebleven, die ook een belangrijke bron van informatie zijn. De literatuur vermeldt namelijk dat het landhuis gesloopt is in 1927, maar bij vergelijking van de foto's van het oude en nieuwe gebouw, zijn de overeenkomsten opvallend (11). De bouwmassa's van de beide gebouwen zijn vrijwel identiek. Het is daarom niet onmogelijk dat het oude gebouw niet totaal gesloopt is, maar dat het als basis is gebruikt voor het nieuwe pand.
Concertzalen
Odeon Amsterdam
Het concertgebouw Odeon is waarschijnlijk een van de eerste opdrachten voor T?tar van Elven geweest. Het ging om een verbouwing van een oud grachtenpand, Singel 460 te Amsterdam, dat in 1661 door Philips Vingboons was ontworpen op de plaats waar eerst de brouwerij 't Witte Lam stond. Dit verklaart het lam dat zich op de segmentboog bevond van het pand dat de naam Neurenberg droeg, totdat deze bij de verbouwing van 1830 gewijzigd werd in Odeon. T?tar van Elven transformeerde de verdiepingen van het koopmanshuis tot een monumentale concertzaal. Door het bijtrekken van het achterhuis en het uitbreken van de etages boven de gespaarde bel-etage met zijn beschilderde balkonzoldering, cre?erde hij een zaal van grote allure, terwijl de zaal, die 8 bij 28 meter meet, makkelijk een enorme pijpenla kunnen worden. De subtiele decoratie door middel van zuilen, pilasters, fijn gestucte panelen met schilderingen en het bewerkte plafond in laat-empire stijl doet enigszins denken aan het werk van Robert Adam (12). De muziekzaal werd erg goed ontvangen en werd vooral geprezen om zijn uitstekende akoestiek, desondanks is de zaal slechts weinige jaren als muziekzaal in gebruik geweest. In 1990 verwoeste een felle brand het interieur van Odeon. Aan de hand van oude bouwtekeningen werd een gedeeltelijke reconstructie uitgevoerd.(13).
De kunstzaal van Arti et Amicitiae Amsterdam
Al snel na de oprichting van Arti et Amicitiae werd er gezocht naar een goede behuizing. Hiervoor werden er in juni 1841 drie panden aangekocht: het Grand Salon Duport, het Wapen van Utrecht aan het Rokin en het daarachter gelegen huis Kalverstraat 151. Voorlopig werd alleen het Grand Salon Duport in gebruik genomen, maar speciaal vanwege de gebrekkige verlichting werden er plannen gemaakt voor een verbouwing. Tijdens de vergadering van 30 maart 1841 werd de opdracht voor het bouwen van de kunstzaal toegewezen aan T?tar van Elven, die zeer vereerd was met de opdracht maar tijdens de uitvoering bijgestaan wilde worden door een bouwcommissie. Deze commissie bestond uit de architecten C.M.W. Klijn, A.C. Pierson en J. Warnsinck, die ook allen lid waren van Arti. Voor de verbouwing werd een aantal criteria gesteld. Ten eerste moest er, vooral om de kosten te drukken, zo veel mogelijk van het reeds bestaande behouden blijven. Verder hechtte men veel belang aan de wijze van belichten, waarvoor de leden een aantal restricties oplegden. Er mocht geen doorlopend bovenlicht komen, het licht mocht niet te hard zijn en de wanden moesten zo gelijkmatig mogelijk worden verlicht, waarbij vooral op de weerkaatsing gelet diende te worden. T?tar van Elven koos voor een verlichting van bovenaf, door middel van een schuin geplaatste rij ramen. Het licht viel hierdoor niet recht naar beneden, maar maakte een schuine baan naar de tegenovergeplaatste wand. Om de vensters aan te kunnen brengen moest de kap van het houten dak opengebroken worden. Met behulp van gietijzeren consoles werd er voor gezorgd dat de constructie van het dak voldoende gestut bleef. De lichtval kon verder nog geregeld worden door luifels en gordijnen, en ook het toegepaste matglas zorgde voor de tempering van het licht. De kunstzaal was in een aantal opzichten vernieuwend. In de eerste plaats wat betreft de wijze van belichten van een ruimte, met als doel het exposeren van schilderijen. Een tweede nieuw element was de toepassing van ijzer, een materiaal waar in Nederland eigenlijk nooit mee gewerkt werd. Uit een recent onderzoek is zelfs gebleken dat de gietijzeren korbelen en consoles de oudste bekende ijzeren constructiedelen in Nederland zijn (15). Tenslotte was de uitvoering van het geheel voor die tijd zeer modern. T?tar van Elven koos niet voor de tot dan toe gebruikelijke stijl van het neo-klassicisme, maar voor het eclecticisme. De zaal bestaat nog steeds, maar de decoraties zijn verdwenen en interessante constructie is weggewerkt achter een verlaagd plafond maar is nog te bekijken vanuit een zolderraampje. Volgens H.J. Zantkuijl zou T?tar van Elven misschien nog een zaal hebben ontworpen, namelijk de parkzaal in het huidige Wertheimpark gebouwd in 1849. Deze zaal, die beroemd was om zijn akoestiek, wordt echter door Richter Roegholt met zekerheid toegeschreven aan de architect Froger. Kerkgevels
De gevel van de kerk der Doopsgezinde Gemeente Amsterdam
De Doopsgezinde Gemeente gebruikte het pakhuis van de brouwerij 'Het Lam', tussen de Herengracht en de Singel te Amsterdam, als kerk. Dit pakhuis werd in 1639 gesloopt en weer opgebouwd als kerk. De gevel aan de Herengracht lag terug van de rioollijn waardoor er een ruim voorplein ontstond, afgesloten door een muur met port. In 1841 werd deze gevel vernieuwd naar ontwerp van T?tar van Elven, die ook inwendig veranderingen aanbracht. De hoofdopzet bleef echter gelijk aan de opzet van 1639. De hoofdingang kreeg een buitenportiek en er werden aan beide zijden van de gevel uitbouwen gemaakt. De muur werd vervangen door een smeedijzeren hek met lantaarns op de hoofdbalusters. De gevel is uitgevoerd in het robuuste klassicisme van het begin van de negentiende eeuw.(16)
Boompjeskerk Amsterdam
De schuilkerk het Boompje werd in 1622 in de Kalverstraat gewijd aan St. Franciscus van Assisi. Bij een grote uitbreiding werd het gebouw doorgetrokken tot het Rokin. Een nieuwe gevel aan het Rokin kwam er in 1730, maar die werd vervangen door een gevel naar ontwerp van T?tar van Elven. Bij deze laatste verbouwing in 1844 werd de oude opdeling in hoogte gevolgd en bestond de gevel uit een basement met daarboven de hoofdgevel in drie travee?n (17). De nieuwe gevel lokte een storm van protesten uit en werd onder andere onnozel, plomp een toneelscherm en wanstaltig genoemd. De kritieken waren vooral afkomstig uit de katholieke hoek, onder andere van Alberdingk Thijm. Het was zelfs de aanleiding tot een openbare discussie tussen de aanhangers van de gotiek en die van het klassicisme (18). De neogotiek was namelijk volgens de katholieken de meest passende stijl voor een kerk, en het feit dat een niet-katholiek een gevel voor een katholieke kerk in eclectische stijl durfde te maken was voor velen onacceptabel.
Invloed
De ontwerpen van T?tar van Elven zijn niet spectaculair te noemen; het waren geen grote prestigieuze projecten die hem internationale roem verschaften, maar meer op bescheiden schaal uitgevoerde ontwerpen, die door hun goede uitwerking invloed uitoefenden. In een aantal opzichten echter is T?tar van Elven vernieuwend te noemen en hebben zijn ontwerpen anderen aangezet tot navolging. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is om twee redenen het meest invloedrijke ontwerp van T?tar van Elven geweest. In de eerste plaats waren de korbelen de eerste gietijzeren constructiedelen in Nederland, en in de tweede plaats was het verlichtingssysteem vernieuwend en invloedrijk. Na de opening van de zaal in 1841 bleef men tevreden over de expositieruimte en er werd regelmatig naar verwezen als een goed voorbeeld van een museumzaal. Binnen de Maatschappij liet men opnieuw de waardering voor het ontwerp blijken door de architect J.H. Leliman bij de verbouwing van 1855 de opdracht te geven een exacte kopie van de kunstzaal te maken. Maar ook buiten Arti et Amicitiae werd het belichtingssysteem van de zaal hoog geschat. Dit blijkt onder andere uit het feit dat het programma van eisen voor de bouw van het Museum Willem I een prijsvraag die uitgeschreven werd in 1863, vermeld dat de bovenverlichting van de zalen uitgevoerd zou moeten worden op de wijze van de oude zaal in Arti et Amicitiae. In datzelfde jaar ontwierp Cornelis Outshoorn, sinds 1860 lid van Arti, zijn kunstzaal in het museum Fodor aan de Keizersgracht met het verlichtingssysteem van T?tar van Elven. Ongeveer tien jaar later werd het systeem opnieuw toegepast door de Arnhemse architect L.H. Eberson voor de kunstzaal van paleis Het Loo.(19)
Besluit
T?tar van Elven was in zijn tijd een zeer gerespecteerd architect. Hij had een goede opleiding genoten en vervulde verschillende belangrijke functies. Hij was actief binnen een aantal (kunst)genootschappen en was de leermeester van een aantal talentvolle architecten, waaronder Leliman (20). Maar het belangrijkste was natuurlijk zijn veelgeprezen oeuvre. Daarbij kan opgemerkt worden dat het T?tar van Elven duidelijk niet ontbrak aan vernieuwingszin.. De toepassing van gietijzer en warmwater voorzieningen en het feit dat hij ??n van de eerste was die werkte in de stijl van het eclecticisme, tonen dit duidelijk aan. Toch heeft de roem niet heel lang geduurd. Zo verscheen er in 1902 een artikel met de titel 'vergeten bouwmeesters' waarin hij werd genoemd (21). Het eclecticisme was uit en de bouwmeesters die in deze stijl werkten waren vergeten. Dit had tot gevolg dat zijn werk als weinig waardevol werd beschouwd en er zijn maar weinig werken van T?tar van Elven bewaard gebleven. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is onherkenbaar veranderd en verder zijn er nog de lantaarns op de Dam, het landhuis Hartelust, het Odeon en de gevel van de Doopsgezinde Gemeente. Maar er zijn slechts weinigen die hiervan de architect kennen.
Noten
1. voor persoonlijke gegevens zie Kramm, 1618 en Immerzeel, 135. 2. voor gegevens over opleiding en loopbaan zie Kramm, 1618 en Immerzeel, 135. 3. Heij, 93. 4. Heij, 93-95. 5. Roy van Zuydewjin, 31. 6. Kramm, 1618. 7. De tekeningen van het Henri?ttehofje bevinden zich in het archief van het Nederlands Architectuurinstituut. 8. T?tar van Elven, 1838. 9. T?tar van Elven, 1852, 4. In dit artikel geeft T?tar van Elven verder een uitgebreide beschrijving van het gebouw. 10. 1814 is het jaar dat Margaretha Jacoba de Neufville eigenaresse werd van Spaar-en-Hout en 1856 is het jaar van haar overlijden. 11. In het Gemeentearchief van Haarlem bevinden zich een groot aantal bijzondere foto's van Spaar-en-Hout. 12. Rowaan, 13. "Linksom draaiende engeltjes", 44-50. 14. T?tar heeft zelf de zaal uitgebreid besproken in T?tar van Elven, 15. Oosterhoff, 151. 16. Zantkuijl, 621. 17. Zantkuil, 625-626. 18. Brom, 89. 19. Heij, 95-96. 20. Schade, 21. "Vergeten bouwmeesters", 99.
Literatuur
Brom, G., Herleving van de kerkelike kunst in Katholiek Nederland, Leiden 1933. Haar, C. van de, "De buitenplaats 'Spaar-en-Hout'", in: Haerlem Jaarboek 1958, Haarlem 1959. Heij, J.J., Een vereniging van ernstige kunstenaars, Amsterdam 1989. Immerzeel, J.jr., De levens en werken der Hollandse en Vlaamsche kunstschilders. beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van het begin der vijftiende eeuw tot nu, Amsterdam 1843. Kramm, Ch., De levens en werken der Hollandse en Vlaamsche kunstschilders. beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters: van den vroegsten tijd tot op onzen tijd, Amsterdam 1864. Kuijper, V., "Gebouw Arti et Amicitiae", in: Ons Amsterdam, 1974, 293-301. "Linksom draaiende engeltjes", in: Mebest, 56 (1992) 3, 44-50. Oosterhoff, J.; G.J. Arends; Ch. van Eldick; G.G. Nieuwmeijer, Bouwtechniek in Nederland. dl.1: constructies in ijzer en beton, Delft 1988. Post, W., Hartenlust, een historisch onderzoek naar de ontwikkeling van buitenplaats tot woon- en winkelcentrum in Bloemendaal, Haarlem 1988. Rosenberg, H.P.R., Negentiende eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, Den Haag 1972. Rowaan, H., Het huis Singel 460, (z.pl.)1972. Roy van Zuydewijn, H.J.F. de, Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, Amsterdam (z.j.). Schade, C., Woningbouw voor arbeiders in het negentiende eeuwse Amsterdam, Amsterdam 1981. Sliggers, B., "Buitenplaatsen aan het Zuider Buiten Spaarne", in: C. Brinkgreve, Haarlemmerhout 400 jaar, mooier is de wereld nergens, Haarlem 1984. T?tar van Elven, M.G. "De kunstzaal van het gebouw der Maatschappij: Arti et Amicitiae te Amsterdam, in: Bouwkundige Bijdragen (1843), 223-228. T?tar van Elven, M.G., "Het landhuis Hartelust", in: Bouwkundige Bijdragen, (1852) , 1-8. T?tar van Elven, "Het Odeon te Amsterdam", in: Algemeen Handelsblad, (1838). "Vergeten bouwmeesters", in: De Opmerker, 37 (1902) 13, 99-102. Zantkuijl, H.J., Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam 1993.
|