Naam: Diverse studies kerken
Type: kerken;
Architecten: Valk, H.W.;
Archiefgegevens: RANB-collectie Valk/199
Bijzonderheden:

Aan het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw was onder kerkenbouwers een discussie gaande over het meest functionele grondplan van kerken voor de rooms-katholieke eredienst. Nieuwe idee?n over plaats en inhoud van de godsdienstsamenkomst waren een reactie op het verloren gaan van de eenheid van de gelovigen en het onvermogen zichzelf te kunnen herkennen als lidmaat van een geloofsgemeenschap. Christelijke cultuurcritici zagen een toekomst met een 'gewijdheid' van alle verhoudingen in de samenleving die zou leiden tot een 'Consecratio Mundi' . Vanuit deze gedachten ontstond, een verhoogde aandacht voor de rooms-katholieke liturgie. Bekende Duitse architecten hielden zich bezig met het probleem van het ideale grondplan van het kerkgebouw waarin de gemeenschappelijke liturgische viering centraal stond. Deze beweging werd aangeduid als 'Christocentrisme'. "De kunstenaar en de architect zullen die gewijdheid moeten uitdragen in hun werk. De architect heeft daar in een sleutelrol te vervullen", schreef de priester Johannes Van Achen in zijn publicatie, 'Christozentrische Kirchenkunst - Ein Entwurf zum liturgischen Gesammtkunstwerk'.Ook in Nederlandse bisdommen kreeg de christocentrische liturgie navolging, zij het niet wijdverbreid. Onder de Nederlandse architecten was Valk een van de weinige die zich met overtuiging heeft ingezet voor de ontwikkeling van het ideale grondplan voor de christocentrische kerk. Zijn eerste kerken, in Utrecht en Waalwijk, zijn nog gebaseerd op de centraalbouw plattegrond, zoals zijn leermeesters Joseph Cuypers en Jan Stuyt die hadden toegepast.In1916 experimenteerde Valk op zijn tekenplank al met kerkplattegronden die afgeleid waren van de centraalbouw. Vanaf het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw zou de plattegrond ontworpen vanuit de christocentrische liturgische gedachten het uitgangspunt worden voor alle kerken die Valk in de daarop volgende jaren zou gaan bouwen. De belangrijkste kenmerken daarvan zijn de plaats van het altaar en de indeling van de ruimte, zodat de aanwezigen op een zo kort mogelijke afstand van het liturgische centrum plaats kunnen nemen, zonder dat het gezichtveld wordt beperkt door zuilen of boogconstructies.De opdrachten betroffen niet altijd de bouw van een geheel nieuw kerkgebouw waarbij een christocentrische grondplan het vertrekpunt kon zijn. In veel gevallen was de opdracht een ontwerp te maken voor een grote uitbreiding of verbouwing van een bestaand kerkgebouw. Al in de eerste jaren dat Valk met deze problematiek bezig was, kwam hij tot een T-vormig grondplan: een driebeukige, meestal basilicale of pseudo-basilicale vorm met een relatief kort middenschip en twee, in verhouding, brede transepten. In de meeste gevallen zijn de transepten van gelijke afmetingen als het schip. De zijbeuken aan het schip en de transepten zijn smal en doorgaans laag en werden door Valk als processiegangen aangeduid. De viering, waaronder zich het liturgische centrum bevindt, is in bijna in alle gevallen uitgevoerd als een hoge lantaarn, die zich in het silhouet van de kerk aan de buitenzijde verheft boven het daken van het schip en de dwarsbeuken. In de grondplannen wordt de T-vorm in de meeste gevallen afgesloten door een ondiepe absis, die zelden dieper is dan twee tot drie meter. De bijgebouwen, zoals de sacristie, doopkapel en de ruimte voor het zangkoor, liggen gegroepeerd rondom de ondiepe abside.Door de lage zijbeuken, kunnen de dakschilden van het schip en de dwarsbeuken vanaf de nok tot boven de lage beukvensters, soms met een knik, tot enkele meters boven de grond doorlopen. In andere gevallen, als er sprake is van een lichtbeuk, zijn de vensters van bescheiden afmetingen, zodat de dakschilden van de middenbeuk en de zijbeuken slechts over een geringe hoogte verspringen. In hun silhouet worden de kerkgebouwen van Valk gekenmerkt door hun grote, laag doorlopende dakschilden en de vieringlantaarn met zadeldak of tentdak. De toegepaste materialen spelen bij de verschijningvorm van Valks kerken een bepalende rol. Bij voorkeur paste hij rode bakstenen toe van extra groot formaat, 'vol' gevoegd met een 'zanderige' kalkspecie. Voor de grote dakvlakken verkoos hij graag 'paters en nonnen' pannen als dekking. In het interieur bepalen de gemetselde gewelven de intimiteit van de ruimte. Na 1946 worden ter besparing van kosten, Perfora lateien toegepast als dakdekking voor Valks kerken.De situering van de dwarsbeuken ten opzichte van de as van het schip in het grondplan, aanvankelijk elkaar snijdend onder een hoek van negentig graden, wijzigde zich in de loop van de jaren. Bij de kerken die Valk na 1937 bouwde en in het kader van de wederopbouw herbouwde zien we de dwarsbeuken in de plattegrond onder een hoek van 70 tot 80 graden naar de achterzijde gericht. Het gezichtveld in de richting van de viering wordt daarmee verruimd. Uit de grote hoeveelheid materiaal dat Valk heeft achtergelaten; ontwerpen, schetsen, krijttekeningen en notities, kan worden afgeleid dat hij meer dan twintig jaar met dit onderwerp is bezig geweest. In 1946 schreef hij aan een opdrachtgever, dat hij nog steeds geboeid was door het probleem van de christocentrische plattegrond. Hij meende nu heel dicht bij de meest ideale oplossing te zijn gekomen. In de loop van de jaren '50 ontkwam Valk er niet aan om zijn plattegronden aan te passen aan de toen heersende opvattingen over van de inrichting van de gebedsruimte en het 'moderne' bouwen. De grondplannen ontwikkelden zich vanuit de T-vorm naar rechthoeken en vervolgens naar een halfcirkelvormige plattegronden.

Illustraties:

Literatuur wordt geladen ...